Zijn allereerste wedstrijd in het nationale rolstoelbasketbalteam speelde hij in 1989. Op de Europese kampioenschappen in het Franse Charleville-Mezières was de toen 22-jarige Anton de Rooij nog bankspeler. De teller met interlands liep in de jaren daarna verder en verder op. Eind maart tikte hij de magische 700 aan. En later deze maand speelt hij ‘gewoon’ weer op de WK in Hamburg.

700 interlands. Zevenhonderd. Voor zover bekend is er in Nederland geen andere sporter te vinden die dat aantal benadert. Niet in de gehandicaptensport, niet in de valide sport. Voetballer Wesley Sneijder kwam tot 131 caps, waterpoloster Yasemin Smit tot 350 en hockeyer Teun de Nooijer stopte pas na 453 keer het nationale shirt te hebben gedragen. Alles in schril contrast met het aantal dat De Rooij achter zijn naam heeft staan. En het blijft niet bij die 700. De teller is inmiddels al verder opgelopen en ook na de WK in Hamburg is het nog niet voorbij.

De Rooij was in de jaren tachtig een talentvolle motorcrosser, tot hij bij een ongeluk een dwarslaesie opliep. Hij was toen 19 jaar. Van stilzitten wilde hij echter niks weten. “Tijdens het revalideren kwam ik met veel sporten in aanraking”, vertelt hij. “Ik heb dan ook geen moment gedacht dat sporten voor mij verleden tijd was. Ik zag wat er mogelijk was, en dat was best veel. Ik was als motorcrosser gewend veel te trainen, veel lichaamsbeweging te hebben. Eigenlijk heb ik dat na mijn ongeluk gewoon weer opgepakt.”

“Veel sporten was ik gewend. Ik was tijdens mijn revalidatie altijd actief bezig, was heel veel in de sporthal te vinden, deed rolstoeltennis, ik vond veel leuk, tot ik een keer rolstoelbasketbal had gezien. Ik ging met mijn revalidatiearts naar Breda om een keer te kijken en was meteen verkocht. Het fysieke, het snelle; ik wist meteen: dít is wat ik wil.”

Lees verder onder de foto.

Foto: Ilse Schaffers/IQ Photo&Art

Eenpunter
De handicapclassificaties binnen het rolstoelbasketbal lopen van 1 tot 4,5. Elke speler telt voor een aantal punten. En in totaal mogen er niet meer dan 14 punten op het veld staan tijdens een wedstrijd. De Rooij is een zogenaamde eenpunter. Dit betekent dat hij qua handicap geclassificeerd is in de zwaarste categorie. “En daar zijn er niet veel van”, vertelt hij. “Dus in Breda wilden ze mij er heel graag bij hebben. Dat was in 1987, twee jaar later zat ik al in het Nederlands team. Ik was fanatiek, een goede schutter – zeker als eenpunter. Daardoor viel ik ook op: er zijn niet zoveel eenpunters. Dat was mijn geluk.”

De Rooij komt in een van de allerbeste teams ter wereld terecht. De Rooij herinnert zich: “Ja, wij waren toen echt wereldtop. We hadden enorm goede spelers, deden bij alle grote toernooien mee om de prijzen. Ik was tot 1993 bankspeler, kwam af en toe in het veld. Pas daarna ben ik een vaste basisspeler geworden.”

Het Nederlands team blijft niet de hele carrière van De Rooij aan de top. Halverwege de jaren negentig wordt de concurrentie sterker, het Nederlands team iets minder. In 2000 wordt er in Sydney nog paralympisch zilver gewonnen, in 2004 wordt Oranje nog vierde, maar daarna ontbreekt de ploeg op de Zomerspelen in 2008 en 2012. “Toen heb ik ook best wel eens gedacht: ik stop ermee. Ik was al wat ouder, vond het wel goed zo”, erkent de recordinternational.

Ik heb ik ook best wel eens gedacht: ik stop ermee. Maar ja, ik vind het spelletje gewoon te leuk

“Maar ja, als coaches je er dan toch weer graag bij hebben, toch vinden dat je belangrijk bent voor het team … En bovendien: ik vond het spelletje gewoon te leuk om te stoppen. En de sport houdt me fit. Ik train nog altijd een keer of vier in de week: één keer met Oranje, één keer met mijn club (het Belgische Gembo Players, red.), een fysieke training, vaak nog een training in het weekend, plus een wedstrijd op zaterdag of zondag. Het houdt me fit voor de sport, maar ook buiten de sport. Ik ben van mijn middel verlamd en kan mijn buikspieren niet gebruiken, dus is het heel belangrijk de rest in shapete houden.”

Sneller en fysieker
In de bijna dertig jaar dat De Rooij nu in het nationale team speelt, is de sport wel enorm veranderd. “Het is veel professioneler geworden”, vertelt hij. “Toen ik begon, trainden we één keer per week met de club. Met Oranje trainden we nauwelijks; ja, in voorbereiding op toernooien, of eens in de zoveel tijd in het weekend. Ik deed toen al meer, omdat ik dat gewend was uit het motorcrossen. Ik deed veel krachttraining, maar daar was binnen de club, of bij het Nederlands team, nog helemaal geen sprake van. Zoals het toen was, zou je de sport nu niet meer kunnen doen. Toen kon je met één keer in de week trainen goed meekomen. Omdat ik meer deed dan de rest, kwam ik al snel in het nationale team.”

En hoe is de sport zelf veranderd? “Toen ik begon was de sport veel statischer. Het ging meer om goed passen. Nu is het belangrijk om goed te kunnen rollen, snelheid te maken en jezelf vrij te rijden. De veel betere rolstoelen die we hebben, helpen daarbij. De stoelen van toen en nu zijn niet te vergelijken.” Wat ook veranderd is, is dat scheidsrechters meer toelaten. De Rooij: “De sport is fysieker geworden; je moet kunnen uitdelen en incasseren. Scheidsrechters laten meer doorspelen. Toen ik net begon, lag het spel vaker stil, werd er meer afgefloten. Die verandering heeft de sport goed gedaan. Het is veel sneller en leuker om naar te kijken.”

Lees verder onder de foto.

Foto: Ilse Schaffers/IQ Photo&Art

Dertig jaar topsport
Ruim dertig jaar toprolstoelbasketbal, hoe houd je dat vol? Vooral omdat ook zijn vrouw Carina (38) rolstoelbasketbalinternational is. Ook zij is veel van huis. “Gelukkig zijn de toernooien die we spelen vaak op dezelfde locatie, dus zien we elkaar vaak”, lacht De Rooij.

“Zij kent de keuzes die topsport met zich meebrengt. Logistiek is het soms passen en meten, het vraagt discipline en inzet. Ik heb altijd fulltime gewerkt, we hebben een groot gezin, dus het vraagt best veel. En gelukkig hebben we een fijne familie, die graag op onze kinderen past. Het is belangrijk om de goede keuzes te maken en te doen waar je plezier in hebt.”

En toch: de vraag wanneer de 50-jarige recordinternational een punt achter zijn loopbaan zet, is gerechtvaardigd. “Ik zei altijd: als ik geen vaste waarde meer ben in het team, stop ik”, lacht hij. “Maar op een zekere leeftijd is die basisplaats niet meer zo belangrijk. Ik heb nu ook een andere rol in het team, ben een soort spelende assistent-coach geworden. Het is mooi om die jonkies wegwijs te maken, mijn ervaring met ze te delen.”

Ontwijkt hij de vraag? Wil hij nog van geen stoppen weten? De Rooij lacht. “Zolang er op mijn positie als eenpunter geen betere is en het lichaam het volhoudt, speel ik door”, is zijn antwoord. Met als bijzin: “Na de Paralympische Spelen van 2020 moet het wel klaar zijn.”